Spreek jij al een woordje Tessels? Het Texelse dialect heeft veel overeenkomsten met het West-Fries. Wie wil klinken als een echte Texelaar, kan om te beginnen oefenen op de Tesselse uitspraak van Nederlandse woorden.
IJ wordt ie (diek = dijk)
Ui wordt uu (huus = huis)
Sch wordt sk (skool = school)
E wordt eu (speule = spelen)
In voltooid deelwoorden valt ‘ge’ weg (Benne jullie in Skil weest? = Zijn jullie in Oudeschild geweest?)
Voor werkwoorden wordt vaak ‘te’ gezegd (Ik ga te werrek = Ik ga werken)
De eerste persoon enkelvoud blijft onverbogen (Ik doen = ik doe)
Nòòl = duin (denk bijvoorbeeld aan Fonteinsnol: het duin waar vroeger een waterbron was)
Dessel = deksel (vergelijkbaar is het uitspreken van het woord Texel als Tessel)
Boeskippe = boodschappen. Om een boeskip gaan: boodschappen doen
Skéép = schaap
De overkant = de vaste wal, de rest van Nederland
Koppiestiêd = koffietijd
Met smaak = eet smakelijk
Eendekukeltjesweer = lekker zacht voorjaarsweer zonder wind. Letterlijk gunstig weer voor eendenkuikens.
Wanneer een Texelaar iemand ontmoet zal hij waarschijnlijk vragen 'Van wie ben je er ien?' om erachter te komen wie ie je ouders zijn. Als hij aan het eind van zijn Latijn is, is hij 'an het labbere end'. En als je hem vraagt hoe het gaat antwoordt hij waarschijnlijk 'Best gaan'.
Een Texelaar die 'gróós as puus' is, is erg trots. Met ''t Wos in de tiêd dotte se de zakkoek mit de biel hakte' bedoelt hij lang geleden. En over een aansteller zegt hij 'Hee lóópt òl na de dokter òs 'r 'n skeet dwars fóór 't gòt sit'.
Veel vogels hebben ook een Texelse naam. Enkele voorbeelden:
Botskollever = aalscholver
Marel = grutto
Lieuw = scholekster
Lieuwerik = leeuwerik
Tjakker = merel
Wil je persoonlijke tips voor je vakantie? Meld je dan aan voor de nieuwsbrief